• Het Grondwettelijk Hof vernietigt de ‘cash for car’-regeling

Het Grondwettelijk Hof vernietigt de ‘cash for car’-regeling

24 januari 2020

De Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding werd in een arrest van 23 januari 2020 door het Grondwettelijk Hof vernietigd. Het Grondwettelijk Hof achtte zowel de doelstelling van de wet als bepaalde aspecten van haar uitvoering in strijd met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

Wat is de mobiliteitsvergoeding?

De regering Michel I voerde de wet in met als voornaamste doelstelling om het aantal bedrijfswagens op de Belgische wegen te verminderen. De wet laat met uitwerking vanaf 1 januari 2018 de werknemer toe om het voordeel van zijn bedrijfswagen in te ruilen voor een cash vergoeding die dezelfde gunstige fiscale en sociale behandeling geniet als het voordeel van de bedrijfswagen zelf.

Deze cash vergoeding is dan ook niet onderworpen aan de klassieke sociale zekerheidsbijdragen of belastingen zoals die verschuldigd zijn op klassiek ‘loon’.

 

Beroep tot nietigverklaring

Zowel de vakorganisaties ABVV en ACV als verschillende vzw’s die zich inzetten voor de strijd tegen vervuiling en het sensibiliseren voor sociale rechtvaardigheid in het kader van de klimaatverandering trokken tegen deze maatregel naar het Grondwettelijk Hof. Zij menen dat de gunstigere (para)fiscale behandeling van de mobiliteitsvergoeding niet verantwoord wordt door de vooropgestelde doelstellingen. Ook het criterium ten grondslag aan de mobiliteitsvergoeding kan volgens hen een verschil in behandeling op fiscaal en sociaal vlak niet verantwoorden.

Deze kritiek op de wet is overigens niet geheel nieuw. Ook de Raad van State had zich bij de voorbereiding van de wet reeds kritisch uitgelaten over het mechanisme achter de mobiliteitsvergoeding. De Raad van State maakte daarbij onder meer de vergelijking met haar adviezen over de vervanging van maaltijdcheques en ecocheques door een netto vergoeding die niet wezenlijk verschilt van de toekenning van gewoon loon.

Wanneer zo’n netto vergoeding vrij en zonder wezenlijke voorwaarden door de werknemer kan worden aangewend, is een verschil in behandeling op het vlak van fiscaliteit en sociale zekerheidsbijdragen volgens de Raad van State niet langer te verantwoorden.

 

Arrest Grondwettelijk Hof

In het arrest van 23 januari 2020 heeft ook het Grondwettelijk Hof gelijkaardige bedenkingen gemaakt.

Het Hof oordeelt dat de wet een ongeoorloofd onderscheid creëert tussen werknemers met een recht op sociaal en fiscaal gunstig behandeld loon en werknemers zonder dit recht. De wet maakt het namelijk voor sommige werknemers mogelijk om een mobiliteitsvergoeding te bekomen, zonder dat zij bij de werkgever ooit over een bedrijfswagen hebben beschikt. Dat was in de oorspronkelijke tekst van de wet met name het geval voor werknemers die bij hun vorige werkgever een mobiliteitsvergoeding genoten, en deze bij hun nieuwe werkgever konden behouden.

In een tweede belangrijke overweging  oordeelt het Hof dat er onvoldoende garantie bestaat dat de werknemer met een mobiliteitsvergoeding zich niet meer met de wagen naar het werk zal verplaatsen. Op basis van de wetsbepalingen is het de werknemer namelijk toegestaan om zich met de mobiliteitsvergoeding een privéwagen aan te schaffen voor zijn woon-werkverkeer.

Ook is het voor de werknemer mogelijk om achteraf, bijvoorbeeld bij een promotie, de mobiliteitsvergoeding toch opnieuw in te ruilen voor een (eventueel zelfs grotere en/of minder duurzame) bedrijfswagen. De keuze voor een mobiliteitsvergoeding is met andere woorden niet onomkeerbaar.

Nog een belangrijke bedenking is het feit dat er in de wet geen enkele relatie bestaat tussen de werkelijke mobiliteitsbehoeften van de werknemer in kwestie en de vaststelling van het bedrag van zijn mobiliteitsvergoeding. Zo wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de afstand tussen het werk en de woonplaats van de werknemer.

Het Hof concludeert daarom dat er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de maatregelen van de wet en het beoogde doel ervan. De wet betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding wordt daarom volledig vernietigd.

 

Wat nu?

Om de werknemers die reeds over een mobiliteitsvergoeding beschikken niet al te zeer te benadelen, besliste het Grondwettelijk Hof dat de bepalingen van de wet nog van kracht blijven tot 31 december 2020.

De werkgevers die hun personeel reeds de mogelijkheid hadden geboden om hun bedrijfswagen in te ruilen voor de mobiliteitsvergoeding, moeten nu dus op zoek naar een alternatief. Tegelijk wordt zo de tijd gelaten aan de (toekomstige) regering om eventueel in nieuwe wetgeving te voorzien.

Het Hof zelf verwijst naar de alternatieve regeling van het mobiliteitsbudget, die onverkort blijft voortbestaan. Deze regeling laat de werknemer toe om zijn bedrijfswagen in te leveren in ruil voor een budget dat hij naar keuze kan besteden aan een kleinere, milieuvriendelijke bedrijfswagen of aan duurzame vervoermiddelen. Ook in deze regeling kan de werknemer in de plaats daarvan kiezen voor een volledige of gedeeltelijke uitbetaling van het budget in cash, maar daarop zijn hoge sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd.

De wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van het mobiliteitsbudget voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om de mobiliteitsvergoeding om te zetten in een mobiliteitsbudget. Dit lijkt de meest voor de hand liggende oplossing voor werkgevers die intussen beslist hadden om een mobiliteitsvergoeding in te voeren.

Mogelijk blijft de impact van het arrest van het Grondwettelijk Hof in de praktijk beperkt. De mobiliteitsvergoeding is tot nu toe nog geen groot succes geweest. Sinds de invoering van de mobiliteitsvergoeding zouden slechts 540 werknemers van de regeling gebruik gemaakt hebben.

Er moet afgewacht worden of de (nieuwe) regering eventueel een alternatieve of aangepaste regeling zal voorstellen om het 'cash for car'-verhaal alsnog nieuw leven in te blazen ...

 

Contact

Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem contact op met uw gebruikelijke BDO-contactpersoon of met een van onze experten van het Social Legal team: