Vennootschappen moeten voorafbetalingen doen om een belastingvermeerdering te vermijden. Voor het aanslagjaar 2025 (inkomsten van het jaar 2024) is het vermeerderingspercentage 9%, vergeleken met 6,75% voordien. Deze verhoging kan worden vermeden/verminderd door in de loop van het jaar voorafbetalingen te doen. De laatste voorafbetaling kan worden gedaan tot 20 december 2024 (voor bedrijven die hun boekhouding per kalenderjaar voeren), en levert een voordeel van 6% op.
Een correcte schatting van het te betalen bedrag betekent een eerste belastingbesparing.
Een onderneming kan dubieus geworden handelsvorderingen afwaarderen om het risico van verliezen op deze vorderingen weer te geven. Dergelijke waardeverminderingen verminderen het boekhoudkundig resultaat en bijgevolg ook het fiscaal resultaat. Er moet echter aan bepaalde voorwaarden van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (hierna 'WIB') worden voldaan om ervoor te zorgen dat deze waardeverminderingen fiscaal aanvaard worden. Zo moet het risico op verlies per vordering worden beoordeeld.
Wij kunnen jou helpen bij het veiligstellen van de fiscale aftrekbaarheid van deze waardeverminderingen en het vereenvoudigen van het administratieve aspect hierbij.
Een groot aantal belastingvoordelen zijn uitsluitend voorbehouden aan ondernemingen die voldoen aan de definitie van een KMO voor belastingdoeleinden.
De wet van 28 maart 2024 (gewijzigd door de wet van 15 mei 2024) heeft onlangs de groottecriteria als volgt gewijzigd:

Het zijn deze nieuwe drempelwaarden die gebruikt moeten worden om de grootte te bepalen van een vennootschap met betrekking tot haar eerste boekjaar dat aanvang heeft genomen na 31 december 2023. Voor bedrijven met een kalenderjaareinde betekent dit dat de groottecriteria beoordeeld zullen worden op basis van de cijfers per 31 december 2024.
In sommige gevallen kan het opportuun zijn om na te gaan in hoeverre een transactie kan worden uitgevoerd om er zeker van te zijn dat het bedrijf als KMO kan worden aangemerkt.
Ondernemingen met slechts één aandeelhouder die ook bedrijfsleider is, kunnen voor deze laatste een pensioenkapitaal opbouwen (de zogenaamde ‘IPT’). Het voordeel, naast het economische aspect, is dat de premies hiervoor aftrekbaar zijn door de vennootschap die ze betaalt, terwijl de begunstigde op het einde van de rit kan belast worden tegen een voordelig tarief (tot maar 10% in bepaalde gevallen).
Belangrijk hierbij is na te gaan of de premies voldoen aan de zogenaamde ‘80%-regel’ om aftrekbaar te zijn, en in hoeverre een backservice voor voorgaande jaren kan worden gestort. Dit kan bijzonder interessant zijn wanneer de bedrijfsleider de pensioengerechtigde leeftijd nadert. In andere gevallen blijft het een extra optimalisatie om de belastingdruk van de onderneming te verlagen.
Als er liquide middelen beschikbaar zijn, is het interessant te noteren dat sommige beleggingen efficiënter zijn op fiscaal gebied dan andere. Dit is in het bijzonder het geval voor de zogenaamde ‘DBI-bevek’ waarvan dividenden en gerealiseerde meerwaarden bij de uiteindelijke doorverkoop van de belegging voor een belangrijk deel vrijgesteld zijn.
We kunnen samen met jou bekijken welke van deze verschillende optimalisaties opportuun zijn voor jouw onderneming.
Vennootschappen die deel uitmaken van dezelfde groep mogen, onder bepaalde voorwaarden, hun resultaten consolideren voor belastingdoeleinden.
Enkel verbonden vennootschappen komen in aanmerking voor de groepsbijdrage. Dat zijn vennootschappen (of inrichtingen) die gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar beschouwd worden als moeder- en dochtervennootschappen of als zustervennootschappen met een deelnemingsvereiste van minstens 90%. Deze vereiste deelneming moet gedurende een onafgebroken periode van minstens vijf jaar bestaan. Bijvoorbeeld, voor het aanslagjaar 2025 (balans op 31/12/2024), moet de deelneming bestaan op 1/1/2021 en ten minste behouden blijven tot 31/12/2025. Het systeem houdt in dat een winstgevende vennootschap binnen een groep (een deel van) haar winsten kan overdragen aan een andere groepsvennootschap die in datzelfde aanslagjaar verliezen leed (en die daarom de 'ontvangen' winst meteen kan verrekenen met haar verliezen).
Dit is werkelijk een fiscale optimalisatie omdat het belastingvoordeel gerealiseerd door de vennootschap die haar winsten overdraagt, wordt betaald aan de vennootschap die verliezen heeft geleden. Dit voordeel wordt behouden binnen de groep.
Wij kunnen met jou alle voorwaarden bekijken en het bedrag van de overdraagbare winst en het daaruit voortvloeiende voordeel berekenen.
Een alternatieve (of aanvullende) oplossing voor voorafbetalingen is de investering in een ‘tax shelter’ voor het einde van het jaar. Een dergelijke investering geeft jouw onderneming een aantrekkelijk rendement en laat toe de belastingdruk in deze context te verlagen.
Wij kunnen jou helpen om te verifiëren of aan de vereiste voorwaarden hiervoor is voldaan en, zo ja, samen met jou de maximale investering berekenen die jouw onderneming kan doen.
Net als waardeverminderingen op handelsvorderingen laten voorzieningen voor risico's en kosten, in bepaalde gevallen, eveneens toe om de boekhoudkundige winst en dus ook de belastbare basis te verlagen. In overeenstemming met de voorwaarden opgelegd door het WIB zijn deze voorzieningen evenwel enkel fiscaal aftrekbaar wanneer ze voortvloeien uit contractuele, wettelijke of reglementaire verplichtingen.
Bepaalde investeringen die ondernemingen doen geven recht op een belastingaftrek. Het huidige systeem van deze investeringsaftrek verandert aanzienlijk door de hervorming die op 1 januari 2025 ingaat. De lijst van investeringen die in aanmerking komen voor de investeringsaftrek in 2025 moet nog worden verduidelijkt. Toch kunnen we redelijkerwijs aannemen dat het verstandiger zal zijn om bepaalde investeringen die nog gepland zijn, uit te stellen tot volgend jaar (d.w.z. om te investeren in 2025 in plaats van 2024).
Ter herinnering, dit zijn de tarieven van toepassing op investeringen die in 2024 werden/nog worden gedaan:

Vanaf 1 januari 2025 kan jouw onderneming dankzij de 'verhoogde thematische aftrek' genieten van een belastingaftrek van 30%, of zelfs 40% in het geval van KMO’s. Het gaat dan om*:
Investeringen in koolstofemissievrij vervoer;
Milieuvriendelijke investeringen (andere dan op het gebied van energie of vervoer; de ontwerp-toelichting geeft als voorbeelden onder meer rookafzuigsystemen in horeca-inrichtingen en investeringen die leiden tot een rationeler watergebruik;
Digitale ondersteunende investeringen (d.w.z. investeringen die gekoppeld zijn aan de 3 bovengenoemde soorten investeringen).
* De Koning is verantwoordelijk voor het bepalen van de investeringen die onder deze 4 thema's vallen.
KMO’s kunnen dividenden op een fiscaal voordeligere manier uitkeren dan door de normale roerende voorheffing van 30% toe te passen. Dit kan door met de winst van het boekjaar een liquidatiereserve aan te leggen.
Er wordt wel een anticipatieve heffing van 10% toegepast op de aangelegde reserve, maar als er minstens vijf jaar gewacht wordt met de uitkering van deze liquidatiereserve is er op basis van de huidige belastingwetgeving een lagere roerende voorheffing verschuldigd van 5% bij uitkering. Concreet komt dit neer op het uitkeren van dividenden tegen een belastingtarief van 13,64%. Bij de vereffening van de vennootschap, zelfs binnen een periode van vijf jaar, is er geen belasting meer verschuldigd over de liquidatiereserve.
Het WIB bevat een aanzienlijk aantal maatregelen die de aftrekbaarheid van interestkosten door een vennootschap beperken.
Een van deze regels vloeit voort uit de ATAD-richtlijn en is van toepassing op leningsovereenkomsten die vanaf 17 juni 2016 zijn gesloten en op overeenkomsten waarover opnieuw is onderhandeld of die ingrijpend zijn gewijzigd vanaf 17 juni 2016.
Deze regel beperkt in het bijzonder de aftrekbaarheid van het ‘financieringskostensurplus’, dit is het positieve verschil tussen de betaalde en de ontvangen interesten. Dit financieringskostensurplus is aftrekbaar in de mate dat het niet meer bedraagt dan het hoogste van (i) 3 miljoen EUR, dan wel (ii) 30% van de fiscaal gecorrigeerde EBIDTA (te verdelen tussen de Belgische vennootschappen van de groep).
Meestal merken we dat deze regel gunstiger is dan andere regels rond de aftrek van interesten. Het kan dan ook nuttig zijn om te bekijken in hoeverre het interessant is om ‘oude’ intra-groep leningen te ‘vervangen’ door ‘nieuwe’. We kunnen je helpen dit te bekijken.
De realisatie van bepaalde meerwaarden kan de winst aanzienlijk (en niet altijd vrijwillig of voorspelbaar) verhogen.
Het WIB voorziet in de mogelijkheid om bepaalde meerwaarden tijdelijk vrij te stellen en vervolgens gespreid te belasten naarmate het goed waarin werd geherinvesteerd, wordt afgeschreven.
We willen jou eraan herinneren dat in dit verband aan meerdere voorwaarden moet worden voldaan, zowel wat betreft de verkochte vaste activa als de vaste activa die worden verworven door middel van herinvestering. Bovendien moeten er strikte termijnen worden nageleefd, afhankelijk van het type gerealiseerde meerwaarde (vrijwillig of gedwongen) en van de herinvestering (de termijnen zijn langer voor herinvesteringen in gebouwde onroerend goederen). Ten slotte moeten ook bepaalde fiscale formaliteiten worden nageleefd (formulier 276 K dat bij de belastingaangifte moet worden gevoegd).
Wij helpen jouw onderneming graag met het zetten van de juiste stappen voor een gezonde fiscale toekomst. Wil jij weten welke van bovenstaande optimalisaties op jouw bedrijf van toepassing kunnen zijn? Aarzel dan niet om contact op te nemen met Hubert Hellraeth of met Paul Ampe.