Fiscale Maatregelen: Vennootschapsbelasting

Laatste nieuws (aangenomen door de wet van 18 juli 2025)

Hieronder vindt u meer gedetailleerde informatie over onderwerpen die verband houden met de Fiscale Maatregelen: Vennootschapsbelasting.

Belangrijke kanttekening: Alleen de onderwerpen die groen gemarkeerd zijn zijn formeel goedgekeurd door de overheid. Alle andere onderwerpen zijn voorstellen en zijn nog niet geformaliseerd.

  1. Algemeen

    Indien dividenden worden ontvangen door Belgische vennootschappen, bestaat de kans op dubbele belasting voor zover deze dividenden bij de uitkerende vennootschap reeds aan vennootschapsbelasting werden onderworpen en in België onder de belastbare inkomsten zouden worden begrepen.  

    Om dit te vermijden werd voorzien in een aftrek voor “definitief belaste inkomsten”, de DBI-aftrek.

    Een vennootschap is slechts gerechtigd tot de DBI-aftrek in zoverre zij in het kapitaal van de toekennende vennootschap een deelneming van ten minste 10% of met een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 EUR bezit (participatievoorwaarde).

    Bovendien dient zij deze aandelen in volle eigendom te behouden gedurende een periode van ten minste 1 jaar vanaf de datum waarop de aandelen werden verworven (permanentievoorwaarde).

    In de huidige wetgeving worden de ontvangen dividenden in mindering gebracht van het fiscale resultaat dat nog overblijft na de vorige bewerkingen. De DBI-aftrek zou nu worden omgezet naar een vrijstelling (verhoging van de begintoestand van de reserves in de aangifte vennootschapsbelasting).  

  2. Regeerakkoord

    Het regeerakkoord voorzag in verschillende aanpassingen van de DRD-regeling. Deze omvatten:

    • De DBI-aftrek zou worden omgezet in een echte vrijstelling voor dividenden ontvangen door een vennootschap.
    • De participatiedrempel van 2,5 miljoen euro zou worden verhoogd naar 4 miljoen euro. Deze verhoging zou ook worden gekoppeld aan de eis dat de aandelen de aard van financiële vaste activa hebben. Deze wijzigingen zouden echter alleen van toepassing zijn op grote bedrijven en transacties tussen deze bedrijven.
    • Voor DBI BEVEK's zou een belasting van 5% worden toegepast in geval van een meerwaarde. Bovendien zou de mogelijkheid om de roerende voorheffing van de vennootschapsbelasting af te trekken alleen mogelijk zijn als de vennootschap die de door de DBI BEVEK uitgekeerde dividenden ontvangt, een minimumbezoldiging toekent aan haar bestuurder.
  1. Aankomende en doorgevoerde wijzigingen

    De wet van 18 juli 2025 bevat niet alle bovenstaande aanpassingen.
    • a. DBI-vrijstelling
      De DBI-aftrek wordt omgezet in een vrijstelling. Hierover is nog niets voorzien in de wet.


Het wetsontwerp van 3 juli 2025 vermeldt dat de  DBI-aftrek zal worden omgezet in een vrijstelling, zonder verdere details te geven. In de toelichting wordt gepreciseerd dat deze omzetting echter pas in een later wetsontwerp zal worden gerealiseerd.


  • b. Holdingdrempel
    Ten aanzien van de holdingvereiste handhaaft de wet de huidige drempel van 2,5 miljoen euro. Er is geen verhoging van de drempel naar 4 miljoen euro. De nieuwe vereiste om financiële vaste activa te boeken wordt ook ingevoerd, maar deze vereiste zal enkel van toepassing zijn op grote ondernemingen, dus  “kleine ondernemingen” in de zin van artikel 2 van het Wetboek Inkomstenbelastingen zullen worden uitgezonderd.

    Deze voorwaarde van financiële vaste activa zal ook gelden voor de vrijstelling van de roerende voorheffing bedoeld in artikel 264/1 van het Wetboek Inkomstenbelastingen (d.w.z. Tate & Lyle).
    Deze wijzigingen gaan in vanaf het belastingjaar 2026 voor de DBI-aftrek en vanaf 1 juli 2025 voor de roerende voorheffing.


  • c. DBI BEVEK's

    Bepalingen met betrekking tot DBI BEVEK's zijn momenteel opgenomen in het wetsontwerp. Diverse maatregelen van 3 juli 2025 maar zijn nog niet besloten.

    Het wetsontwerp van 3 juli jongstleden voorziet in de invoering van een afzonderlijke bijdrage van 5% op de meerwaarden gerealiseerd op aandelen of deelbewijzen van beleggingsvennootschappen en vastgoedvennootschappen die onder de DBI-regeling vallen. Dit geldt dus voor BEVEK’s, maar ook voor alle beleggings- en vastgoedvennootschappen die onder een afwijkende belastingregeling vallen, zoals buitenlandse vennootschappen met een soortgelijke afwijkende regeling in hun nationale recht.

    Het dient opgemerkt  te worden dat de uitkering van dividenden niet onder deze nieuwe heffing valt. 

    Bovendien wordt in het wetsontwerp voorgesteld dat de verrekening van de roerende voorheffing op dividenden die onder de DBI-regeling vallen, alleen wordt toegestaan als de vennootschap die in  BEVEK’s belegt, tijdens het belastbare tijdperk waarin de inkomsten worden ontvangen, een minimumbezoldiging  toekent aan haar bedrijfsleider (zie artikel 215, lid 3, 4° WIB).

    Vanaf het belastingjaar 2026 zal het belangrijk zijn om deze nieuwe bepaling te koppelen aan de evolutie van de regels inzake de minimumbezoldiging van de bedrijfsleider.

  • d. Groepsbijdrageregeling en DBI-aftrek

    Om de DBI-regeling  in overeenstemming te brengen met de moeder-dochterrichtlijn, wordt in het wetsontwerp overwogen om de toepassing van de DBI-aftrek van het jaar toe te staan op het gedeelte van het bedrag van de groepsbijdrage dat het negatieve resultaat overschrijdt dat werd vastgesteld vóór de opname van de groepsbijdrage in de belastbare basis van de betrokken periode. Deze door de regering voorgestelde aanpassing sluit aan bij recente beslissingen in verband met de interpretatie van de moeder-dochterrichtlijn (met name het arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019 in de zaak Brussels Securities SA tegen de Belgische Staat (C-389/18)).

Kleine vennootschappen kunnen genieten van een verlaagd tarief van 20% op de eerste schijf van 100.000 EUR, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden. Het deel van de belastbare basis dat 100.000 EUR overschrijdt, wordt aan het basistarief van 25% belast.

Aldus moet de vennootschap onder meer een minimumbezoldiging van 45.000 EUR aan ten minste één bedrijfsleider toekennen. Indien de bezoldiging minder bedraagt dan 45.000 EUR, moet deze bezoldiging ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk minstens gelijk zijn of hoger zijn dan het belastbaar inkomen van de vennootschap.

De minimumbezoldigingsvereiste wordt verhoogd naar 50.000 EUR op jaarbasis, voortaan te indexeren. Bovendien mag de bezoldiging nog maximaal voor 20% uit voordelen alle aard bestaan.

Het wetsontwerp van 3 juli 2025 bevat momenteel geen bepalingen terzake.

VVPR bis regime/liquidatiereserve

Dividenden uitgekeerd door vennootschappen die 'klein' zijn kunnen onder bepaalde voorwaarden genieten van een verlaagde roerende voorheffing in plaats van het normale tarief van 30%. 

Het gunstregime VVPR-bis is enkel toepasselijk voor nieuwe aandelen die zijn uitgegeven vanaf 1 juli 2013, hetzij bij de oprichting van de vennootschap, hetzij bij een kapitaalverhoging. De aandelen moeten volledig volstort zijn en op naam staan. Behoudens enkele uitzonderingen mogen de aandelen na inbreng niet meer worden overgedragen.

Mits alle voorwaarden zijn voldaan, voorziet het VVPR-bis regime dat kleine vennootschappen voordelig dividenden kunnen uitkeren als volgt:
-    Indien de uitkering plaatsvindt na een wachttijd van 3 jaar tegen een tarief roerende voorheffing van 20%. 
-    Wanneer het dividend pas na 4 jaar of later wordt uitgekeerd, daalt het tarief verder naar 15%.

Kleine vennootschappen hebben ook de mogelijkheid om deel van hun belaste winst over te boeken naar een liquidatiereserve. Op het moment van deze boeking is er een anticipatieve heffing van 10%. 

Bij latere uitkering van deze liquidatiereserve is er nog bijkomend roerende voorheffing verschuldigd, waarvan het tarief wordt bepaald door het moment van de uitkering:
-    Indien de reserve na minstens 5 jaar wordt uitgekeerd als dividend, geldt een verlaagd tarief van 5%.
-    Indien de liquidatiereserve voor het verstrijken van de 5 jaar termijn wordt aangetast, bedraagt het tarief roerende voorheffing 20%.
- Wanneer de liquidatiereserve pas bij de vereffening van de vennootschap wordt uitgekeerd, is er geen bijkomende roerende voorheffing meer verschuldigd. 

Het stelsel van liquidatiereserves wordt nu aangepast in een poging om de belastingheffing tussen de twee stelsels beter op elkaar af te stemmen.

Zo zal de wachttijd voor voordelige uitkering worden verkort van 5 jaar naar 3 jaar, maar stijgt het voordeeltarief van 5% naar 6,5%. Omgerekend betekent dit een effectieve belastingheffing van 15% (in plaats van momenteel 13,64%), hetgeen aansluit met het voordeligste scenario onder het VVPR bis regime. Uitkeringen die plaatsvinden voor de wachttermijn van 3 jaar is verstreken, worden onderworpen aan het normale tarief roerende voorheffing ad 30%.

Het VVPR bis regime, zoals we dit heden kennen, blijft onverkort bestaan. 

Aangezien een elektrische bedrijfswagen niet voor iedereen een optie is, zal worden voorzien in een ruimere overgangsperiode voor hybride wagens. 

De regering zal het maximale aftrekpercentage voor hybrides op 75% behouden tot eind 2027. Het zal vervolgens dalen naar 65% in 2028 en 57,5% in 2029 (gelijktijdig met de daling voor elektrische wagens). Deze aftrekpercentages zijn van toepassing voor de gehele gebruiksduur van het voertuig door dezelfde eigenaar/huurder. De brandstofkosten van hybrides blijven 50% aftrekbaar tot eind 2027. De elektrische verbruikskosten van hybrides krijgen dezelfde aftrekbaarheid als die voor elektrische modellen. 

Het wetsontwerp van 3 juli 2025 voorziet in wijzigingen op het gebied van de aftrekbaarheid voor plug-in hybride voertuigen, maar dit betreft alleen de personenbelasting (voor meer details, zie " Fiscale maatregelen: Personenbelasting "). 

Bijgevolg blijven de aftrekregelingen inzake autofiscaliteit, zoals vastgelegd in de wet van 21 november 2021, van toepassing op de vennootschapsbelasting (voor meer details: "Groene mobiliteit: wat verandert er op fiscaal vlak? ").

Er wordt een uitzondering voorzien op deze beperkte aftrekbaarheid voor hybride auto’s met een uitstoot van maximaal 50 gram/km. Indien het percentage volgens de aftrekformule hoger is dan 75%, mag tot eind 2027 het hogere percentage worden toegepast.  


Er komt de mogelijkheid om bepaalde investeringen, bijvoorbeeld in onderzoek en ontwikkeling, defensie en de energietransitie, versneld af te schrijven.  

Voor grote ondernemingen gaat het om een tijdelijk systeem waarbij 40% van de aanschafwaarde het 1e jaar kan worden afgeschreven.  

Voor KMO’s komt er opnieuw de mogelijkheid om degressief af te schrijven.

Door de groepsbijdrageregeling kan een winstgevende vennootschap (een deel van) haar winst voor fiscale doeleinden overdragen aan een groepsvennootschap die in datzelfde aanslagjaar een verlies realiseerde. De overgedragen winst wordt aangeduid als ‘de groepsbijdrage’. 

Die groepsbijdrage mag de winstgevende (overdragende) vennootschap in mindering brengen van haar belastbaar resultaat, terwijl de verlieslatende (ontvangende) vennootschap de ontvangen groepsbijdrage opneemt in haar belastbaar resultaat. Op die manier betaalt de winstgevende vennootschap minder vennootschapsbelasting terwijl de verlieslatende vennootschap geen of minder verliezen overdraagt naar een volgend boekjaar.

Deze regeling kan enkel worden toegepast mits enkele eerder strenge voorwaarden voldaan zijn. Aldus is o.m. vereist dat er sprake is van een verbondenheid van minstens 90% tussen de overdragende vennootschap en de ontvangende vennootschap gedurende een onafgebroken periode van 5 jaar. In hoofde van de ontvangende vennootschap is het niet mogelijk om de in de belastbare basis opgenomen groepsbijdrage te compenseren met fiscale aftrekken.

De regering zal het stelsel van de groepsbijdrage aantrekkelijker, flexibeler en administratief eenvoudiger maken, door zowel rechtstreekse als onrechtstreekse participaties toe te laten, nieuwe vennootschappen niet langer uit te sluiten en de DBI-aftrek mogelijk te maken van winst die voortkomt uit een groepsbijdrage.

De investeringsaftrek zal onbeperkt overdraagbaar worden. 

De tarieven voor de verhoogde investeringsaftrek voor de energie-, mobiliteits- en milieulijsten zullen worden geharmoniseerd naar 40%.

Inzake de investeringsaftrek voor onderzoek en ontwikkeling wordt de gewestelijke attestvereiste geschrapt.  

Het wetsontwerp van 3 juli 2025 voorziet in de afschaffing van de aftrekbeperking  voor de overdracht  van de basisaftrek. In de huidige regeling moeten kleine ondernemingen die de in jaar N opgebouwde aftrek niet kunnen gebruiken, deze verplicht in het volgende jaar (N+1) gebruiken. Met het nieuwe wetsontwerp wordt de investeringsaftrek voor alle investeringscategorieën onbeperkt overdraagbaar.

Voorts wordt in het wetsontwerp voorgesteld om de percentages van 30 % voor grote ondernemingen en 40 % voor kleine ondernemingen te harmoniseren tot een uniform percentage van 40% voor alle ondernemingen met betrekking tot de categorieën van de verhoogde investeringsaftrek.

Wat betreft de technologische aftrek  (vroegere investeringsaftrek voor octrooien en O&O) , zullen belastingplichtigen opnieuw kunnen genieten van de cumul van deze aftrek met het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling (O&O-belastingkrediet).

Voor andere investeringen blijft de onherroepelijke keuze tussen  het belastingkrediet of de investeringsaftrek van toepassing. 

Ten slotte wordt het verbod op cumul van de thematische verhoogde aftrek met regionale staatssteun opgeheven. 

Deze wijzigingen zullen samenvallen met de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2025 om "het naast elkaar bestaan van twee verschillende systemen op basis van vroegtijdige aanpassingen van een quasi nieuw systeem" te voorkomen. De harmonisatie van het tarief van 40 % treedt in werking vanaf het aanslagjaar 2027.


Indien bepaalde voorwaarden zijn vervuld, zijn maaltijdcheques in hoofde van de verkrijger vrijgesteld van personenbelasting en is de werkgeversbijdrage ten belope van 2 EUR per cheque fiscaal aftrekbaar.

Aldus mag de tussenkomst van de werkgever in het bedrag van de maaltijdcheque ten hoogste 6,91 EUR per maaltijdcheque bedragen. De tussenkomst van de verkrijgers moet ten minste 1,09 EUR bedragen.

Zowel de wettelijk toegestane maximale tussenkomst van 6,91 EUR als de aftrekbaarheid van de werkgeversbijdrage zal worden verhoogd met twee maal 2 EUR in de komende legislatuur. 

Tevens zal de bestedingsmogelijkheid van de maaltijdcheque worden uitgebreid. 

De andere bestaande cheques (ecocheques, cultuurcheques, ...) worden uitgedoofd.

Opdat de bijdragen tot vorming van aanvullende pensioenen fiscaal aftrekbaar zouden zijn in hoofde van de vennootschap, mogen het wettelijk pensioen en het aanvullend (extralegale) pensioen samen niet meer bedragen dan 80% van de normale brutobezoldiging van het laatste jaar. 

Indien deze grens overschreden wordt, kan de vennootschap het gedeelte van de premie waardoor de 80%-regel overschreden wordt niet als beroepskost in mindering brengen.

Deze 80%-regel zou nu duidelijker worden gedefinieerd. Bovendien zou het niet langer mogelijk zijn om een voorschot te krijgen op een aanvullend pensioen om vastgoedinvesteringen te financieren, tenzij voor de enige eigen woning.

  1. Algemeen

Wanneer een vennootschap haar voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer naar het buitenland verplaatst, wordt deze emigratie fiscaal behandeld als een vereffening. 

Bijgevolg is er vennootschapsbelasting verschuldigd op niet-gerealiseerde meerwaarden en belastingvrije reserves, tenzij er na de zetelverplaatsing een Belgische inrichting overblijft waaraan deze activa worden toegerekend.

Tot op heden, en dit werd meermaals bevestigd door de rulingcommissie, werd deze fictie van vereffening niet beschouwd als een maatregel die gevolgen heeft voor de aandeelhouders van de vennootschap waarvan de zetel wordt verplaatst. Strikt genomen is er geen toewijzing of betaling van inkomsten uit roerende activa aan aandeelhouders, dus is er in principe geen roerende voorheffing verschuldigd.

  1. Regeerakkoord

In dit verband bepaalt het regeerakkoord dat de emigratie van een rechtspersoon fiscaal zal worden behandeld als een fictieve vereffening van de rechtspersoon, met toepassing van de roerende voorheffing. De fictie van vereffening zou dus voortaan ook van toepassing zijn op aandeelhouders.

  1. Wijzigingen door de Wet van 18 juli 2025

De Wet van 18 juli 2025 vult het begrip dividend in die zin aan dat een dividend ook wordt geacht te zijn toegekend aan de aandeelhouders van een vennootschap in geval van zetelverplaatsing of wanneer deze deelneemt aan herstructureringsoperaties (fusie, splitsing, enz.) waarbij activa naar het buitenland worden overgebracht.

Dit fictief dividend stemt overeen met het uitgekeerd dividend bedoeld in artikel 209 van het Wetboek Inkomstenbelastingen, beperkt in verhouding tot de aangehouden aandelen. Dit dividend zal inkomsten uit roerende goederen vormen die belastbaar zijn tegen 30%, tenzij het kan worden vrijgesteld door toepassing van het stelsel van de liquidatiereserves. Voor aandeelhouders -vennootschappen zal de definitief belaste inkomstenaftrek (de zogenaamde DBI-aftrek) van toepassing zijn op het fictieve dividend, indien van toepassing.

Deze wijziging geldt zowel voor aandeelhouders die onderworpen zijn aan personenbelasting , vennootschapsbelasting als voor de aandeelhouders onderworpen aan de rechtspersonenbelasting

Als er echter geen dividend wordt uitgekeerd, kan er geen roerende voorheffing worden ingehouden op het dividend. Het moet dus worden opgenomen in de belastingaangifte van de betrokken belastingplichtigen. Daartoe zullen vennootschappen die activa naar het buitenland overbrengen in het kader van de hierboven vermelde transacties, individuele fiches moeten opstellen (zoniet zullen ze onderworpen zijn aan de afzonderlijke bijdrage bedoeld in artikel 219 van het Wetboek Inkomstenbelastingen).

Het wet bepaalt ook dat, om in overeenstemming te zijn met het Europese recht, een gespreide betaling van de belasting kan worden gevraagd in geval van een overdracht van activa naar een andere lidstaat.

Om dubbele belastingheffing te vermijden wanneer een dividend wordt uitgekeerd door de vennootschap die de activa naar het buitenland overbrengt en wanneer een meerwaarde wordt gerealiseerd op de verkoop van deze activa, wordt ten slotte voorzien in een vrijstelling voor de aandeelhouders.

Deze nieuwe exitheffing zal van toepassing zijn op transacties die plaatsvinden vanaf 29 juli 2025.

De regering zal de regels voor verrekenprijsdocumentatie vereenvoudigen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, en beperken tot de essentie. 

De overheid zal bijlage nr. 270 MLH (een bijlage die de huurder van een beroepsmatig gebruikt onroerend goed moet bijvoegen) zo snel mogelijk afschaffen. 

België zal internationale afspraken over een digitale belasting (pijler 1) uitvoeren. Op die manier zullen grote digitale multinationals belastbaar zijn, zelfs als ze geen fysieke aanwezigheid hebben in België. 

Neem contact op met onze expert voor meer informatie